Aansluiting

Selecteer of het thuisnetwerk moet worden verbonden met een draadloos LAN of een bekabeld LAN.
Wanneer u een verbinding maakt met het netwerk via een bekabeld LAN, selecteert u “Bekabeld (Ethernet)” na het aansluiten van een LAN-kabel,
Wanneer u een verbinding maakt met het netwerk via een draadloos LAN, selecteert u “Draadloos (Wi-Fi)” en configureert u de “Wi-Fi-installatie”.

Aansluiten met

Selecteer de methode voor het verbinden met het thuisnetwerk (LAN).

Bekabeld (Ethernet):

Gebruik een LAN-kabel om te verbinden met een netwerk.

Draadloos (Wi-Fi):

Gebruik de functie Draadloos LAN (Wi-Fi) om te verbinden met een netwerk.

U kunt de Wi-Fi-functie van dit toestel uitschakelen door de volgende instellingen te configureren.

Houd ZONE2 SOURCE en STATUS op het hoofdtoestel minstens 3 seconden samen ingedrukt.

“V.Format: <PAL>” verschijnt op het scherm.

Gebruik de DIMMER van het hoofdtoestel om “Wired LAN <Unlock>” weer te geven.
Gebruik de TUNER PRESET CH + of TUNER PRESET CH - van het hoofdtoestel om “<Lock>” te selecteren.
Druk op STATUS op het hoofdtoestel om de instelling te voltooien.

naar boven